Mijlpalen van de mobiliteit (5) De eerste verkeerslichten
Miguel Vertriest neemt je mee langs de 9 belangrijkste mijlpalen in zijn canon van de mobiliteit. De vijfde mijlpaal is het eerste verkeerslicht, als symbool voor de noodzaak van het regelen van verkeer.
Het is eerder symbolisch wanneer de stad Londen op 10 december 1868 het eerste verkeerslicht plaatst. Het verkeer wordt steeds drukker en de leden van het Britse Parlement kunnen door het grote aantal paarden en karren niet vlot oversteken aan de ingang van het parlement, bijna dagelijks zijn er aanrijdingen. De oplossing is een manueel bediend ‘stoplicht’, een gaslamp met een groene en rode lens. Het experiment duurde slechts een jaar. De agent die het stoplicht bestuurde, raakte ernstig gewond door een gaslek in de lamp en het eerste stoplicht werd direct verwijderd. Verkeerslichten komen pas terug naar Europa in 1928 wanneer de auto de steden begint te veroveren.
USA! USA!
Waar anders dan in de Verenigde Staten worden de eerste elektrische verkeerslichten ontwikkeld? In 1912 ontwierp Lester Wire het eerste verkeerslicht: een groene en rode lamp in een houten doos boven op een paal. Twee jaar later bedacht James Hoge in Cleveland het systeem dat we vandaag nog gebruiken met op elke hoek van het kruispunt een verkeerslicht. De lichten waren met elkaar verbonden en werden met de hand bediend, zowel politie als brandweer konden de lichten bedienen. Elke verandering van kleur werd aangekondigd door een geluidssignaal, het oranje licht was er nog niet.
In Detroit ontwikkelde William Potts het typische Amerikaanse systeem, met een verkeerslicht dat in het midden van het kruispunt wordt opgehangen met 12 lampen: rood, oranje en groen in de vier richtingen (zie foto). De eerste verkeerslichten die werkten zonder handmatige bediening stammen uit 1922. Het eerste verkeerslicht in België kwam er in 1931, op de Meir in Antwerpen.
De geboorte van jaywalking
Met de opkomst van de auto en toenemend verkeer in het algemeen was er ook steeds meer nood aan verkeersregels en signalisatie. Voor de komst van de auto waren de straten publieke ruimte: er stonden kraampjes en kinderen speelden er. Voetgangers wandelden waar ze wilden, het was de verantwoordelijkheid van automobilisten om de voetgangers te vermijden.
In de jaren twintig kwam daar verandering in. Het aantal verkeersdoden, vooral kinderen en ouderen, nam exponentieel toe. De publieke verontwaardiging groeide, er kwamen snelheidsbeperkingen en er waren zelfs voorstellen om de snelheid van de auto zelf te limiteren. De autoproducenten en handelaars zagen dat dit de verkoop ernstig zou belemmeren en startten een lobbycampagne om de vrijheid van voetgangers in te perken.
De strijd om de straat werd 100 jaar geleden voor het eerst gevoerd en de media speelden daarin een belangrijke rol. Ongevallen werden een nieuwsitem, gesponsord door de auto-industrie, dat zien we vandaag nog terug in de berichtgeving: "Voetganger zwaargewond na aanrijding met auto". Op school kregen kinderen verkeersveiligheidslessen, die er op neerkwamen niet langer op straat te spelen. Voetgangers die niet op de aangeduide plaatsen oversteken kregen een naam: jaywalker, vrij vertaald: iemand die wandelt als een boerenkinkel. Een typische verkeersveiligheidscampagne uit de jaren 1920 was om een clown herhaaldelijk te laten omverkegelen door een Ford Model T, tot groot jolijt van de omstanders.