PPS, zegen of vloek?

29.10.2012

PPS staat voor publiek-private samenwerking. Een eenduidige definitie is er niet. Het Vlaams Kenniscentrum PPS noemt het zelfs een containerbegrip en geeft een omschrijving: “een samenwerkingsverband waarin de publieke en de private sector, met behoud van hun eigen identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren om meerwaarde te realiseren, en dit op basis van een heldere taak- en risicoverdeling.”

 

 

PPS is in

Afgelopen jaren werden in Europa voor honderden miljarden euro PPS-contracten gesloten. Ook Vlaanderen maakt gretig gebruik van het instrument. PPS wordt onder meer toegepast voor het bouwen van scholen, sportinfrastructuur en in de welzijnssector. In de mobiliteitssector worden PPS-constructies toegepast voor de bouw van stelplaatsen van De Lijn en voor het aanleggen van de missing links (via de investeringsvennootschap Via-Invest).

De komende jaren zullen de beschikbaarheidsvergoedingen (de jaarlijkse vergoeding die een overheid betaalt om over de infrastructuur te kunnen beschikken) dan ook sterk toenemen: van 84 miljoen euro in 2011, over 102,2 miljoen euro in 2012 en 176,3 miljoen euro in 2013, tot 297,5 miljoen euro in 2014.

De Vlaamse infrastructuurprojecten zijn meestal DBFM-overeenkomsten, dat staat voor Design – Build – Finance – Maintain. Een DBFM-overeenkomst draagt het bouw- en beschikbaarheidsrisico over aan de projectvennootschap. De projectvennootschap heeft op haar beurt een contract met een consortium van opdrachtnemers dat instaat voor het ontwerp, de bouw en het onderhoud (DBM). Een variante is DBF(M)O, de O staat voor operate, dat is het geval wanneer de exploitatie gebeurt door de private opdrachtnemer.

PPS

Sneller en goedkoper?

Dat PPS-projecten sneller en goedkoper zouden zijn dan traditioneel gefinancierde projecten is een ballon die al lang doorprikt is. Het opzetten van een PPS-project neemt aanzienlijk meer tijd in beslag door de zoektocht naar een geschikte private partner en de uitgebreide risicoanalyse die aan de overeenkomst voorafgaat. PPS-projecten zijn ook niet goedkoper, door de hogere managementkosten enerzijds en de door de private partner verwachte ‘return on investment’. Voordeel is wel dat de kosten (inclusief verborgen kosten en kosten voor onderhoud) van een infrastructuurproject veel beter ingeschat worden dan bij een traditioneel gefinancierd project (daar moet je rekening houden met de pi-factor: de raming moet je met 3,14 vermenigvuldigen om de werkelijke kostprijs te bekomen).

 

Meerwaarde van PPS

De voornaamste meerwaarde van een PPS-project voor de overheid is dat een PPS-project niet moet opgenomen worden in de begroting als het project ESR-neutraal is. Voor een DBFM-project moet het bouwrisico en het beschikbaarheidsrisico aan de private partner toegewezen zijn om ESR-neutraal te zijn.

 

Hypotheek op toekomstige investeringen

De vrije beleidsruimte neemt af door de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoedingen (voor een normaal infrastructuurproject worden de uitgaven over 30 jaar verspreid). Zo zullen vooral de volgende Vlaamse regeringen geconfronteerd worden met de PPS-projecten die nu opgestart worden. Het zijn verborgen schulden die de volgende generatie mee zal mogen afbetalen. In 2019 zouden de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoedingen al meer dan 650 miljoen euro bedragen, zonder dat de kosten voor een Oosterweelverbinding al meegerekend zijn.

 

Getroffen door de bankencrisis

Door de financiële crisis lijken megalomane weginfrastructuurprojecten niet meer mogelijk. Een kredietinstelling/bank kan maximaal 50 à 100 miljoen euro financieren. Dat wil zeggen dat een groot project een consortium van verschillende kredietinstellingen vereist. Dit plaatst meteen ook vraagtekens bij de haalbaarheid van een megaproject zoals de Oosterweelverbinding. Ondertussen zijn de grote financiële instellingen alweer druk op zoek naar een nieuwe (r)evolutie in dit soort samenwerkingsverbanden.

Waakzaamheid vanuit de overheid is noodzakelijk, want de motivatie voor dit soort samenwerkingsovereenkomsten is meestal niet het maatschappelijk belang, maar wel de ‘return on investment’ voor de investeerders.