OVG5.3: modal split - “Koning Auto en Nar Vliegtuig”
Dit artikel maakt deel uit van onze reeks over het Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG 5.3 - cijfers grotendeels verzameld in 2017) en zoomt in op de modal split. Bekijk ook het overzicht van alle thema's.
Breaking news, of pleidooi voor een grotere steekproef
Breaking news op 8 mei 2019: het aandeel van de fietser zakt in de Vlaamse modal split. Dat bleek meteen de reden waarom het OVG maanden later dan gewoonlijk gepubliceerd werd: de minister had twijfels bij de opgeleverde cijfers. Midden in de verkiezingsstrijd zo’n blaam op het blazoen, dat kan natuurlijk niet.
En ja, de fietser heeft wat marktaandeel ingeboet tegenover OVG 5.2 (maar niet tegenover OVG 5.1). Dat lag natuurlijk niet aan de methodologie, maar ook uit andere cijfers bleek dat de steekproef iets autominnender was dan die van OVG 5.2. Dat kan gebeuren als je met een beperkte steekproef (n=1.600) werkt en zeker als er een kleine 400 mensen zich niet verplaatsen (zie ook de factcheck).
Dat is meteen het beste pleidooi om te kiezen voor een ruimere steekproef, ook al drijft dat de kostprijs omhoog. Daarmee vermijd dat je minder dan 30 waarnemingen krijgt voor bepaalde categorieën (onder meer: openbaarvervoergebruikers gedurende elke maand of iedereen die geen autobestuurder is in het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel).
Aantal verplaatsingen / aantal kilometers
De modal split wordt meestal op 2 manieren geanalyseerd: enerzijds op basis van het aantal verplaatsingen, anderzijds op basis van het aantal kilometer.
'Trage' modi (fiets en te voet) halen een hoger aandeel als je kijkt naar het aandeel verplaatsingen. Logisch: het zijn verplaatsingen over korte afstanden.
Als je kijkt naar het aantal afgelegde kilometer scoren snelle modi, zoals trein en auto, een stuk hoger: binnen eenzelfde tijdsbestek worden hiermee veel grotere afstanden afgelegd.
Zowel frequentie van gebruik als gemiddeld aantal kilometer per verplaatsing spelen hier dus een rol.
Modal split volgens aantal verplaatsingen
Ongeveer twee derde van de verplaatsingen wordt met de auto afgelegd, hetzij als bestuurder (50,71%), hetzij als passagier (15,12%).
Zo’n 5% van de verplaatsingen wordt met het openbaar vervoer afgelegd, 12,57% per fiets - waarvan 1,39% met de elektrische fiets - en 14,76% te voet.
Deze verdeling is zoals eerder aangehaald significant gewijzigd ten opzichte van voorgaand OVG (OVG 5.2, 2016-2017), met een daling in het aandeel fietsers die vragen oproept.
Ook op lange termijn kunnen we niet van een teruglopend autogebruik spreken, sterker nog in vergelijking met OVG 2 (2000-2001) is er een significant hoger autogebruik.
De elektrische fiets (nog maar geregistreerd sinds OVG 5.1) blijft groeien. In OVG 5.3 gebeurde 1,39% van de met de elektrische fiets tegenover 1,09% in OVG 5.2 en 0,81% in OVG 5.1).
Op basis van de cijfers van OVG 5.3 kunnen we echter niet argumenteren dat de elektrische fiets in plaats van de auto, motorfiets of bromfiets (die ook stijgen qua gebruik) komt.
Intermezzo: hoofdvervoerswijze en voor- en natransport
Om de modal split te berekenen wordt enkel rekening gehouden met de hoofdvervoerswijze (= vervoermiddel waarmee de grootste afstand van een verplaatsing wordt afgelegd). Als je met de fiets naar Antwerpen-Centraal rijdt om de trein te nemen en daarna te voet van Brussel-Centraal naar je werkplek gaat, dan was je hoofdvervoerswijze de trein en vind je te voet of met de fiets niet terug in de modal split.
Onderstaande grafiek toont dat wanneer we kijken naar het voor- en natransport, verplaatsingen te voet domineren.
Modal split volgens het aantal kilometer (<1000 km)
De auto (bestuurder + passagier) neemt 63,26% van alle kilometers voor zijn rekening. Dat is een stuk minder dan vorig jaar (72,98%). De oorzaak lees je verderop.
Het aandeel in kilometer ligt lager dan het aandeel in verplaatsingen. Normaal verwacht je nochtans dat ‘snelle’ modi (zoals trein en auto) een belangrijker aandeel in het aandeel kilometer hebben dan ‘trage’ modi (te voet en met de fiets), omdat die snelle modi nu eenmaal vooral gebruikt worden om grote afstanden te overbruggen.
Dat zie je duidelijk bij de trein: 5,04% van het aantal kilometer voor slechts 1,73% van het aantal verplaatsingen.
Dat verklaart ook waarom de ‘trage’ modi te voet (1,24%) en fiets (3,68%) een beperkt aandeel hebben in het aantal kilometer ten opzichte van het aantal verplaatsingen (resp. 14,76% en 12,57%).
De oorzaak? De jumbo in de kamer zit hier verstopt in de categorie ‘andere’. Dit aandeel ligt bij OVG 5.3 (24,88%!) veel hoger dan bij OVG 5.1 en 5.2. De komt doordat vliegtuigreizen van net geen 1.000 km in deze cijfers werden meegeteld. Boven de 1.000 km worden vliegtuigreizen er wel uitgefilterd.
Vliegtuigreizen zorgen, zeker op een beperkte steekproef, voor heel sterke verschuivingen in de resultaten. Daarom is het op basis van deze cijfers niet mogelijk een tendens aan te duiden of aanbeveling mee te geven - behalve dat vliegtuigreizen voor een afstand onder de 1.000 km maatschappelijk niet te verantwoorden zijn.